Juristen krijgen het vaak te verduren: “Jullie voeren alleen maar sematische discussies!” Met andere woorden: je bent aan het woordklooien. Spelen met taal, zonder praktisch nut. En als zo’n opmerking in een vergadering op tafel komt, kun je als jurist maar beter even je mond houden. Want ja, wie wil er nou de sfeer bederven met een discussie over het verschil tussen ‘mag’ en ‘moet’?
Toch moet je op je tellen passen wanneer iemand je het verwijt maakt semantische discussies te voeren. Meestal heeft deze persoon dan geen inhoudelijke argumenten meer. Hij of zij is denklui. En nog vaker beseft die persoon niet wat semantiek betekent. Laat staan waarom het voor juristen (en eigenlijk voor iedereen die met regels werkt) van levensbelang is.
Semantiek is de tak van de taalkunde die zich bezighoudt met de betekenis van woorden en zinnen. En laat nu juist die betekenis het hart vormen van het recht. Als juristen het over semantiek hebben, dan is dat zelden geneuzel. Het gaat dan over vragen als: Wat mag een burgemeester precies? Wanneer is iemand aansprakelijk? Wat betekent ‘zo spoedig mogelijk’? Dat zijn geen details – dat zijn de fundamenten van rechtsbescherming.
Maar hoe komen juridische begrippen eigenlijk aan hun betekenis? Om dat beter te snappen, roep ik even de hulp in van Ludwig Wittgenstein – een taalfilosofisch zwaargewicht en een scherp oog voor nuance. Niet de makkelijkste denker, ik geef het toe. Hij schreef twee hoofdwerken die je eerder laten duizelen dan landen. Maar toch is zijn gedachtegoed bijzonder bruikbaar voor juristen.
In zijn eerste grote werk, de Tractatus Logico-Philosophicus (kortweg: de Tractatus), stelt Wittgenstein dat taal de werkelijkheid afbeeldt. Een zin is een soort plaatje van een feitelijke toestand (het schijnt dat Wittgenstein zich heeft laten inspireren door een rechtszaak waarbj met een model een verkeersongeluk werd nagebootst). Alleen als die afbeelding klopt – als de woorden overeenkomen met iets wat we kunnen waarnemen of controleren – heeft de zin betekenis. De rest? Onzin. Geen scheldwoord, maar een constatering: je kunt er niets zinnigs over zeggen.
Zo bezien heeft de collega die moppert over semantiek dan toch een punt – tenminste, als je de Tractatus volgt. Want ja, wie met juridische zinnen zwaait zonder duidelijk verband met de feiten, begeeft zich op glad ijs. En over wat geen helder beeld geeft, moet men zwijgen, aldus Wittgenstein: “Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen.”
Maar daar laten we het natuurlijk niet bij. Want Wittgenstein verandert later van koers – en daarmee opent zich een nieuw perspectief: Wittgenstein II.